LNA

Tips voor het bieden van structuur in ruimte, tijd en activiteiten

Kinderen met autisme hebben ondersteuning nodig bij het ontdekken van samenhang in hun omgeving. Duidelijkheid, overzicht en voorspelbaarheid zijn belangrijk.
Structuur is echter géén doel op zich: leer het kind zelf zijn gedrag te reguleren, maak het kind zelf ‘eigenaar’ van de structuur.
Voor het bieden van structuur in ruimte, tijd en activiteiten volgen hieronder enkele tips.

 

Structuur in de ruimte
Voor kinderen met autisme is het klaslokaal vaak onoverzichtelijk waardoor het kind zich niet veilig voelt. Voor het aanbrengen van structuur in het klaslokaal is het goed op de volgende zaken te letten.

 

  • Vaste werkplek
    Bied een kind met autisme een eigen, vaste werkplek aan. Men kan deze plek afschermen van afleidende prikkels. Een vaste werkplek kan gevisualiseerd worden met een naamkaartje, een foto of een pictogram. Men kan ook kiezen voor een vaste vraagtafel (hier gaat het kind zitten als het vragen heeft) of een vaste instructietafel (waar het kind of het instructiegroepje instructie ontvangt). Ook kan men een kind met autisme een vaste plaats in de kring geven en deze plek visueel markeren.
  • Vaste activiteitenhoeken
    Naast de vaste werktafel kan men duidelijkheid scheppen door vaste hoeken in te richten voor bepaalde activiteiten; denk aan de bouwhoek, de knutselhoek, de eethoek en de leeshoek. De functie van deze hoeken kan men met foto’s en pictogrammen visualiseren. Mocht dit gezien de beperkte ruimte in een klas problemen opleveren, dan kan het ook helpen om bijvoorbeeld de eigen tafel in een eettafel te veranderen door een placemat op tafel te leggen.
  • Materialen
    Zorg dat materialen (lesmaterialen, spelmaterialen, ontwikkelingsmaterialen, boekjes, werkbladen) op een overzichtelijke en vaste plek klaar liggen voor het kind. Men kan de materialen die voor een opdracht nodig zijn bijvoorbeeld in een mandje of in een lade voor het kind klaar leggen. Het kind haalt de lade op en gaat aan het werk. Alle benodigde materialen liggen in het mandje of in de lade overzichtelijk bij elkaar en kunnen ook weer makkelijk opgeborgen worden.Men kan materialen ook met kleuren of met pictogrammen coderen. Bij het geven van een opdracht verwijst de leerkracht hiernaar, zodat het kind weet welke materialen bij welke activiteit nodig zijn.

 

Een leerling met autisme is snel overprikkeld. Zorg daarom voor zo weinig mogelijk prikkels die afleiden of angst oproepen.
Zorg ook binnen het schoolgebouw voor duidelijkheid en herkenbaarheid: met behulp van pictogrammen, pijltjes en plattegronden kunnen helpen bij het vinden van de verschillende ruimtes.
Ook het schoolplein kan bedreigend zijn voor een leerling met autisme. Een afgebakende rustige plek voor de leerling binnen het schoolplein of een vertrouwd stuk speelgoed kunnen helpen om zich veilig te voelen.

 

Structuur in de tijd
Kinderen met autisme hebben weinig greep op de tijd: zij overzien niet wat er op een schooldag gebeurt. Markering van begin- en eindtijd is belangrijk, evenals het vermijden van termen als ‘even’, ‘straks’ etc.
De volgende tips kunnen handig zijn voor het aanbrengen van structuur in de tijd.

 

  • Dagprogramma
    Op een planbord en/of op een dagoverzicht voor het kind kunnen de activiteiten van de dag (met begin- en eindtijd) gevisualiseerd of geschreven worden. Gebruik bij het aangeven van de activiteiten vaste pictogrammen (kaartjes) voor een bepaalde activiteit. Hanteer waar mogelijk een vaste volgorde van de activiteiten, zodat het kind vertrouwd raakt met hoe een dag opgebouwd is.
    Het dagprogramma voor de hele groep staat op een planbord voor de klas. Het kind met autisme krijgt daarnaast (in eerste instantie) een eigen dagoverzicht. Het programma op dit overzicht kan hetzelfde zijn als het programma voor de hele groep. Het dagritme kan men goed visualiseren. Hierbij kan men, afhankelijk van het niveau van het kind, denken aan foto’s, tekeningen, pictogrammen, geschreven tekst of aan het gebruik van een agenda.
    De leerkracht spreekt het programma met het kind door. Telkens als een activiteit afgelopen is en een nieuwe begint, geeft de leerkracht dit op het planbord en/of het overzicht aan. Lesovergangen moeten goed verduidelijkt worden. Bij bijvoorbeeld het gebruik van een agenda kan het kind zelf de activiteit doorstrepen die gedaan is.
    Later kan men ook een weekprogramma introduceren. Zo’n periode is echter moeilijk te overzien voor een kind met autisme.
    De leerkracht kan oudere kinderen actief betrekken bij het opstellen en invullen van het programma. Men kan ze zelf het dagschema of een agenda laten invullen. Zij leren daardoor zelf ordening aan te brengen in een dag en activiteiten te plannen.
  • De tijd concreet maken
    Tijd is een abstract fenomeen, dat kinderen met autisme moeilijk kunnen vatten. Probeer de tijd zo concreet mogelijk te maken. Met een klok voor de klas kan men de begin- en eindtijd van een activiteit aangeven. Ook een kookwekker of een zandloper verduidelijkt hoe lang het nog duurt voordat de activiteit beëindigd wordt.
  • Voorbereiden op veranderingen in het programma
    Kinderen met autisme kunnen moeilijk omgaan met veranderingen. Onaangekondigde veranderingen roepen veel stress en onrust op. De voorspelbaarheid valt weg. Natuurlijk kunnen zich veranderingen in een vast programma voordoen. Denk bijvoorbeeld aan een uitstapje, schoolreisje, verjaardagsfeest of kerstontbijt. Kondig vooraf de verandering in het programma aan, bespreek met het kind wat er gaat gebeuren en wat er van het kind verwacht wordt. Geef een uitstapje of een feest een plaats in het programma (bijvoorbeeld op de kalender).

 

Structuur in de activiteiten
Kinderen met autisme hebben ook moeite met het organiseren en plannen van activiteiten. Hieronder een aantal tips om structuur in de activiteiten aan te brengen.

 

  • Gouden regel
    Voor kinderen met autisme moet altijd duidelijk zijn: waar hij/zij met een opdracht moet beginnen, wat af moet zijn, wanneer het af moet zijn en wat hij/zij moet doen als hij/zij klaar is. Geef dit zo concreet mogelijk aan. De leerkracht kan visualiseren wat het kind moet doen. Bespreek met het kind wat van hem verwacht wordt.
  • Eerst korte, eenduidige werkjes
    Geef het kind niet meteen lange, complexe opdrachten, waarin veel stapjes achter elkaar gezet moeten worden. Bied in eerste instantie korte, eenduidige opdrachten aan. Geleidelijk kunnen opdrachten aangeboden worden waarin meerdere stappen gezet moeten worden. Bied het kind overzicht op die stappen. Visualiseer de stappen of schrijf ze op. Bij complexere opdrachten kan gebruik gemaakt worden van handelingsschema’s, waarin kort en kernachtig de stapjes beschreven staan die achtereenvolgens gezet moeten worden
  • Gebruik van materialen
    De materialen die nodig zijn voor de uitvoering van de opdracht zijn eenduidig en precies afgemeten op wat het kind nodig heeft voor de uitvoering. Als het kind bijvoorbeeld kralen moet rijgen, dan krijgt het alleen de hoeveelheid kralen die het nodig heeft. Hierdoor heeft een taak een duidelijk begin en eind.
    Men kan daarbij ook gebruikmaken van een mandje of lade. Het werkje en de benodigde materialen zitten in een mandje. Geleidelijk aan kan het werkje in het mandje qua duur en hoeveelheid materialen uitgebreid worden. In een volgend mandje kan ook de beloning zitten.
  • Wat moet je doen als je klaar bent?
    Voor kinderen met autisme moet duidelijk zijn wat ze moeten doen als ze klaar zijn met een activiteit. Deze kinderen hebben grote moeite met ‘lege’ momenten. Met een opmerking als: “Als je klaar bent, mag je wat voor jezelf gaan doen”, doet een leerkracht ze geen plezier. Het hanteren van een ‘wachtmap’ kan een oplossing zijn. In deze map zitten werkbladen die het kind leuk vindt. Dit kan tevens belonend werken.
    Ook kan gewerkt worden met een vrijetijdsbord, waarin op kaartjes een voorselectie van activiteiten staat waaruit het kind kan kiezen.
  • Memoblokjes
    Op memoblokjes kan men noteren welke activiteiten het kind nog moet doen. Deze plakt men op de tafel van het kind. Omschrijf de activiteiten duidelijk en concreet.
  • Overgangen tussen activiteiten
    Markeer goed de overgang van de ene activiteit naar de andere. Hiervoor kan ook een signaal met het kind afgesproken worden. Maak daarbij ook gebruik van het dagprogramma. Bijvoorbeeld: het kind mag het kaartje omdraaien als de activiteit gedaan is.
    Zorg voor een evenwicht in de activiteiten. Probeer te veel verschillende activiteiten of een te snelle opeenvolging van activiteiten te voorkomen. Kinderen met autisme hebben doorgaans moeite met het omschakelen van de ene activiteit naar de andere en verliezen snel het overzicht.

 

Bron: Leerlingen met autisme in de klas. Een praktische gids voor leerkrachten en intern begeleiders / M.

Baltussen, A. Clijsen en Y. Leenders. M.m.v. M. Hansen en L. de Wilde
Landelijk Netwerk Autisme (LNA), 2003